Vanaf
de tweede eeuw van onze jaartelling teelden de Inca’s in
Zuid-Amerika aardappels. Zelf noemden ze dit product ‘chunu’ en
aten ze deze (overigens veel kleinere variant dan we in Europa
kennen) groente als hoofdvoedsel. De chunu werden vaak vers gegeten,
gedroogd tot meel of tot bier gegist. Er waren veel verschillende
soorten chunu, die men teelde hoog in het Andesgebergte, waar geen
andere planten konden groeien. Uit later DNA-onderzoek is gebleken
dat al deze ‘vroege aardappels’ afstammen van één plant uit het
zuiden van Peru.
In
de zestiende eeuw werd Zuid-Amerika door de Spanjaarden ontdekt. Al
plunderend veroverden de Spaanse conquistadores het huidige Chili en
Peru. De expeditie die naar alle waarschijnlijkheid aardappels voor
het eerst naar Europa meebracht, was die van Diego de Amalya. In 1536
beschreef de kroniekschrijver van De Amalya namelijk een plant met
meelachtige wortels die verrassend goed van smaak waren. Sinds 1565
werden ze toen geplant in de hoftuinen van koning Filips II, waar het
vooral een ‘botanische curiositeit’ was, geen voedselplant.
Vanuit
Spanje verspreidde de aardappel zich via de botanische tuinen van
monniken en kloosterorden over Europa. Diverse geleerden waren
enthousiast over het product, want de knollen groeiden vrijwel in elk
klimaat, konden gemakkelijk worden verbouwd en waren zeer voedzaam.
Dit zou dé oplossing kunnen zijn voor de vele hongersnoden die
destijds Europa teisterden. Vele Europese heersers probeerden de
aardappelteelt dan ook in hun gebied te bevorderen. Dit ging niet
gemakkelijk: de mensen vonden het een smakeloos product dat er raar
uitzag met al die uitsteeksels, helemaal nergens naar rook en waarvan
de stengels en bladeren ook nog eens giftig waren (familie van de
dodelijk giftige zwarte nachtschade). Net als de aubergine en de
tomaat werden aardappelen als duivelse gewassen bestempeld. Door
velen werd het afgedaan als varkensvoer of als voedsel voor de
allerarmsten.
In
1589 nam Sir Walter Raleigh aardappelen mee naar Ierland, en plantte
hij aardappelzaad in de buurt van Cork, dat hij gekregen had van
Elizabeth I. Maar hij had er weinig interesse in en liet ze
uittrekken.
De
Pruisische heerser Frederik de Grote maakte het consumeren en telen
van de aardappel in 1774 verplicht in zijn rijk. Hij stuurde zaad
naar de boeren, compleet met teeltaanwijzingen en de dreiging hun
neus af te snijden als ze ze niet zouden planten, maar zelfs dit
werkte niet. Toen gooide hij het over een andere boeg: hij verbood de
consumptie van aardappelen en maakte het tot een koninklijk product
dat alleen in de koninklijke tuinen geteeld werd. Binnen de kortste
keren sierde de pieper vele Duitse akkers. De Franse apotheker
Parmentier gebruikte nog ingenieuzere listen om de Fransen aan het
aardappeleten te krijgen, waar hij glansrijk in slaagde.
Indirect
had Frederiks voorliefde voor de aardappelplant ook gevolgen voor
Frankrijk. Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) belandde de
Franse apotheker Antoine-Augustin Parmentier namelijk in een
Pruisische gevangenis, waar hij wekenlang alleen maar aardappelen te
eten kreeg. Na zijn terugkeer in Frankrijk besloot hij zich in te
gaan zetten voor de verdere verspreiding van de aardappel in zijn
vaderland, dat eveneens te kampen had met grote voedseltekorten.
Parmentier bedacht een daarom aantal ingenieuze manieren om zijn
landgenoten toch aan het ‘varkenseten’ te krijgen. Zo gaf hij de
Franse koningin regelmatig boeketjes van aardappelbloemen cadeau,
overtuigde hij Marie Antionette zelfs om de bloemen in haar haar te
dragen en op haar avondjurken te laten borduren en hield hij
uitgebreide diners waarbij ieder gerecht uitsluitend bestond uit
aardappels.
Bewaakte
tuin
De
meest beroemde stunt van de Fransman was echter grotendeels afgekeken
van Frederik. Parmentier richtte namelijk eveneens een grootse
aardappeltuin in en liet deze zelfs in de gaten houden door een
aantal gewapende mannen. De apotheker had de bewakers echter vooraf
geïnstrueerd om ’s nachts weer naar huis te gaan en om ieder
aanbod tot omkoping direct te accepteren. Ook bij de Fransen won de
nieuwsgierigheid en de jaloezie het vervolgens van de afkeer en zat
de bevolking al snel zelf aan de aardappelen.
Griekenland
Dat
we eeuwen later nog steeds kunnen leren van de geschiedenis blijkt
wel uit het verhaal van de Griekse premier Ioannis Kapodistrias. Als
onderdeel van zijn beleid om Griekenland te moderniseren probeerde
hij in de 19e eeuw ook daar de aardappel te introduceren, maar zonder
succes. De eerste scheepslading piepers werd uiteindelijk zelfs
gratis uitgedeeld, maar nog wilde niemand ze hebben.
Kapodistrias
bedacht daarop een list en liet een groot peloton gevaarlijk
uitziende soldaten aanrukken. Zij moesten de lading aardappelen
behandelen als een stel diamanten, maar kregen tegelijkertijd
opdracht deze zo slecht mogelijk
te bewaken. De Grieken trapten erin en binnen enkele dagen had
Kapodistrias zijn zin: de hele voorraad was ‘gestolen’.
Geneeskrachtige
plant
In
Nederland werd de aardappel in 1593 door de botanicus Carolus Clusius
geïntroduceerd, die ze meenam uit de keizerlijke tuinen in Wenen
toen hij hoogleraar in Leiden werd. In de Leidse Hortus werden de
aardappels geplant en in 1640 werd een stekje in een Groningse
kruidentuin geplaatst en in 1689 in een botanische tuin in Amsterdam.
Het werd toen nog niet gebruikt als voedselplant, maar onderzocht als
plant die vermeende geneeskrachtige delen zou hebben.
Ter
voorkoming van scheurbuik
De
Friese Grietman (een soort plattelandsburgemeester) Vegelin van
Claerbergen teelde in 1727 de eerste aardappels in de Lage Landen die
tot voedsel voor mensen zouden dienen. Toch deed het in de achttiende
eeuw nog vooral dienst als varkensvoer en als voedsel voor de
allerarmsten. Ook scheepvaarders maakten dankbaar gebruik van dit
goedkope voedsel. Op lange zeereizen voorkwam de aardappel – die
rijk is aan vitamine C – scheurbuik. Langzamerhand begon de
aardappel in de loop van de negentiende eeuw in te burgeren als
volksvoedsel.
Aardappeloproer(en)
Vele
minderbedeelden leefden louter op een rantsoen van aardappelen in de
negentiende eeuw. Toen de aardappelziekte de oogst in 1845 teisterde,
was dit een grote ramp. Het overgrote deel van de oogst was
vernietigd en dit leidde tot bittere armoede en grote honger onder de
bevolking. Vooral in Ierland, waar de aardappel een zeer belangrijke
voedselbron was geworden, kwam de klap zeer hard aan. The great
famine roeide ongeveer 1,5 miljoen Ieren uit. Grote aantallen
trokken weg uit het land en het duurde jaren vooraleer het land
hiervan herstelde.
In
de Eerste Wereldoorlog raakten velen in neutraal Nederland ondervoed
door de ingestelde aardappelrantsoenen. Toen Amsterdamse
arbeidersvrouwen hoorden van een schip bij de Prinsengracht vol
aardappels voor de militairen, besloten ze het schip op 28 juni 1917
te plunderen. De politie greep in, maar het bleef onrustig: er volgde
een week van oproeren en plunderingen van pakhuizen (met o.a.
aardappelen) voordat de rust weerkeerde. Later werden deze
gebeurtenissen het Aardappeloproer genoemd.
In
1995 waren aardappelen de eerste groenten die in de ruimte werden
gekweekt!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten